top of page

Mogen we nog even, nog héél even terug?

  • floorbr
  • 15 sep 2015
  • 8 minuten om te lezen

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat wij na onze supertrip rond de wereld weer voet op Nederlandse bodem zette. En na een paar maanden in het onwerkelijke niemandsland tussen 'thuiskomen' en 'thuis zijn' te hebben rondgedoold, gaat ons leven alweer aardig z'n Hollandse gangetje. Je werkt eens wat, je babbelt eens wat, je drinkt eens een pint. En zo blijkt het even geruststellende als verontrustende cliché 'het is net alsof je nooit bent weggeweest' maar weer eens dicht bij de waarheid te liggen. De avonturen die een paar maanden geleden nog onze dagelijkse realiteit vormden, zijn veranderd in anekdotes. De beelden die eerder nog zo levendig op ons netvlies stonden, voegen zich langzaam naar de foto's. Maar voor we dat ongelooflijke avontuur van ons voorgoed een plekje kunnen geven in de eregallerij van onze herinnering, moeten we eerst nog héél even terug...

Terug naar de allerlaatste maand op reis. Want elke week na onze thuiskomst in Nederland herinnerden we elkaar eraan dat er nog een maand vol verhalen onbeschreven was, een maand vol herinneringen 'onbeblogd'. En elke keer was er wel weer een reden (tas uitpakken, bijkletsen, werk zoeken, de zomer vieren) om er niet voor te gaan zitten. Tot nu. Want die laatste blog moet er gewoon komen, vinden wij. Rijkelijk laat? Ja. Mosterd na de maaltijd? Misschien. Maar ach, kan ons het schelen. Dus wie zin heeft mag nog één keer meegenieten. Dit keer dan wel met de troostende gedachte dat tegen onze ramen dezelfde Nederlandse regen tikt als bij jullie...

Let's see. Waar waren we gebleven..? Oh ja, Punta Gallinas. Weet u het nog?

Daar was ons laatste blogavontuur geëindigd: met de rozerode zon zakkend aan de hemel, uitkijkend over de onmetelijke oceaan. Na een nachtje in slaap gewiegd te zijn door het geluid van de ruisende branding, stapten we de volgende ochtend verrukt en volledig opgeladen weer in de truck/taxi/bus, op weg naar 'surfers paradise' Costeño Beach: een oude kokosnotenboerderij, door een paar Canadeze 'dudes' omgebouwd tot eco-surfkamp, gelegen aan de Caribische kust, verscholen tussen de palmbomen.

Moet gezegd: het besluit om vanuit Punta Gallinas in één keer hier naartoe te reizen, verdient met recht een plekje in onze 'Megatop Slechte Beslissingen'. Want na ruim elf uur tuffen in bussen werden we in het pikkendonker langs de kant van de weg gedumpt - de vrachtwagens vervaarlijk langs ons razend - waarna we met loeizware backpacks (naast al onze bezittingen ook gevuld met proviand voor vier dagen) nog zeker drie kwartier door een aardedonker palmbos moesten ploeteren, voor we de eerste lichtjes van het surfkamp in de zwarte nacht zagen opdoemen. Voor de receptie stortten we nog net niet jammerend ter aarde, toen het onverbiddelijke woord viel: volgeboekt. Ja, dan kun je niet anders dan jezelf een schouderklopje geven en zeggen: lekker bezig. Of je tas in het zand flikkeren en een biertje nemen natuurlijk. Want na een koud cervezaatje blijkt de oplossing vrijwel altijd gewoon voor het oprapen te liggen. Zo bleek ook dit keer, want natuurlijk kwamen die nacht onverwacht nog twee plekjes vrij en konden we ons opmaken voor vier dagen hangmatslingeren en 'surfers kieken'.

En dat is dan ook precies wat we vier dagen lang deden. Oh, en eigen maaltjes koken, dat ook. Want we hadden inmiddels dat romantische punt van blutheid bereikt dat bestaat uit leven op fruit, droge crackers en provisorische 'pastamaaltijden' (instant noodles gegarneerd met tonijn uit blik of stukjes laffe knakworst). Het geld dat we daarmee bespaarden konden we dan weer uitgeven aan af en toe een biertje bij het kampvuur of het delen van de occasional brownie om het moreel hoog te houden.

Aangezien een deel van de aantrekkingskracht van Costeño nu juist schuilt in het 'zomerkampsfeertje' van gezamelijke maaltijden en nachtelijke drankgelagen, was een paar dagen voor ons genoeg om de Jack Johnson-vibe in ons op te nemen. Bovendien was het nu wel weer eens tijd voor iets anders dan strand. Dus op naar de glooiende groene heuvels van Minca. Maar niet voordat we een pitstop hadden gemaakt op de vismarkt in Santa Marta, want na dagenlang crackers knagen, jeukten Dops handen om weer eens een echt goede maaltijd op tafel te zetten. Zo eentje met knapperige groenten en vis, zo uit de zee.

Juist. Zo eentje dus.

Daarna konden we weer een paar weken van instant noodles met knakworst verdragen. En Minca? Dat bleek na weken aan de snikhete kust precies de koele oase van groen waar we op gehoopt hadden.

Niet dat er echt iets te beleven viel...

Maar wat wil eens mens nu helemaal? Beetje wandelen.

Beetje poedelen.

Beetje turen naar weer zo'n zonsondergang.

Meer heb je toch eigenlijk ook niet nodig? Maar nu we waren aangekomen bij de finale van ons bijna zeven maanden durende reisavontuur vonden we toch dat er zo aan het einde wat groffer geschut moest worden ingezet. Nog even die spreekwoordelijke klap op de vuurpijl. Voor de duidelijkheid: niks mis met een surfkamp aan zee en een waterval in de bossen, zeker niet zelfs, maar nu was het tijd voor het echte paradijs. En dan niet zo'n paradijs met luxe resorts en volgebouwde boulevards.

Nee, het soort paradijs waarvoor je zelf een familie met bootje moet zoeken om je erheen te brengen.

Het soort paradijs dat verscholen ligt achter mangrovebossen.

Dat het patent heeft op wit zand en turquoise zee.

Waar ze de kreeft een paar uur voor de maaltijd nog even voor je vangen.

Waar je in hutjes slaapt.

Naar de zee staart.

En naar bed gaat met het ondergaan van de zon.

Dat paradijs vonden wij op Isla Mucura, een piepklein eilandje aan de Caribische kust.

Daar lazen we, snorkelden we, dronken we biertjes met onze voeten in de branding, mijmerend over de naderende thuiskomst.

De serene rust werd slechts één keer verstoord toen een van de weinige andere toeristen op het eiland - een kale Duitse jongen - 's middags het strand op kwam strompelen. Die is ook al vroeg teut, dachten we nog. Maar net op het moment dat we daar een gevat grapje over wilden maken, liet de jongen de meest huiveringwekkend oerkreet horen en zakte op het strand in elkaar. Daar bleef hij liggen kronkelend en stuiptrekken, scheeuwend als een dier in doodsnood. Toen we in paniek naar hem toe renden en er achter probeerden te komen wat er was gebeurd, wist hij met moeite naar zijn enkel te wijzen en te kreunen: 'I have been stung. Oh my god, I have been stung...'

Terwijl alle Discovery Channel-specials over 'the 100 deadliest sea creatures' in ons hoofd razendsnel de revue passeerden, kwam één van de plaatselijke bewoners er met een onverstoorbare 'don't worry be happy'-vibe bij staan en zei in moeilijk verstaanbaar Spaans iets dat vrij vertaald neerkwam op: 'Oh joh, was maar een pijlstaartrog. Ga je niet dood aan. Doet nog een paar uurtjes kolere veel pijn. Dus laat hem maar gewoon even hier liggen.' Waarna hij een bundeltje net geplukte kruiden in zijn mond stopte, fijnkauwde, uitspuugde en op de voet van de jammerende jongen legde, alvorens hij weer rustig op een stoel in de schaduw ging zitten luieren.'

Na een tijdje moesten we toegeven dat pijn lijden toch iets is waar je weinig andere mensen bij kunt gebruiken. En urenlang naast een hevig kreunend iemand blijven zitten, terwijl je er nog maar eens een 'Ehm, are you ok?' tegenaan gooit, daar is ook niemand echt mee geholpen. Dus vroegen we de jongen of hij alleen wilde zijn (hij kreunde van ja), verbonden zijn voet, gaven hem een aai over zijn bol en zeiden dat we op één meter afstand van hem zouden blijven zitten voor als hij ons nodig had. En na ongeveer een uur van steeds zachter wordend gekreun, bleek de 'don't worry'-man gelijk te hebben gehad en strompelde onze Duitse vriend ongedeerd maar strontchagrijnig naar het eerste de beste bootje richting het vaste land. En terwijl we hem nakeken, wees de 'don't worry'-man vanuit zijn luie stoel naar het ondiepe water waar we al vier dagen naar hartelust in ronddartelden en zei droogjes in hetzelfde nauwelijks verstaanbare Spaans: 'Klopt. Heel veel pijlstaartroggen hier. Voorzichtig lopen, want je gaat er zo op staan.' Kijk, dat is op de valreep nog eens informatie waar je iets aan hebt. Hoog tijd om te gaan.

En wel naar onze allerlaatste stop in Colombia, het land waar we van plan waren drie weken te reizen en uiteindelijk ruim twee maanden bleven. Het land dat ons zo betoverd had, zo gastvrij ontvangen had en waar we zo verslingerd aan waren geraakt. En we hadden de mooiste stad voor het laatst bewaard: het prachtige, koloniale Cartagena.

Geen betere plek om nog één keer van alles te genieten waar we zo verliefd op waren geworden. Nog één keer slenteren door de kleurrijke straatjes, waar uit elke openstaande deur muziek klinkt.

Nog één keer opstaan in alle vroegte als de lucht nog koel en fris is.

Nog één keer rondhangen op de pleinen, waar je 's avonds - met een hamburger van de straat een een biertje uit de buurtwinkel - uren de stad aan je voorbij kan zien trekken.

Nog één keer, nog één keer, nog één keer... En toen was het tijd om weg te vliegen. Op naar huis, met nog één tussenstop voor we weer terug zouden zijn in Amsterdam. Een plek die niet sterker zou kunnen contrasteren met het bloedhete en zwoele Cartagena: het ijskoude New York.

Kijk, daar denk je natuurlijk niet over na als je vanuit een warm land een terugticket boekt. Dan zeg je: 'Hé, deze vlucht is lekker goedkoop en gaat via New York! Nog nooit geweest, jij? Ik ook niet. Kunnen we daar nog een paar dagen zijn. Gewoon lachen!' Dat die paar dagen in februari plaatsvinden, wanneer de gemiddelde temperatuur in New York tot onder de min vijf graden is gezakt, dat besef je dan natuurlijk nog niet. Dat je geen winterkleren, mutsen, handschoenen of zelfs maar een jas bij je hebt, daar sta je al helemaal niet bij stil. Maar reizen is improviseren, zoveel hadden we inmiddels wel geleerd. En dus trokken we gewoon alles over elkaar aan wat we in onze backpack hadden zitten. Deden sokken over onze oren en handen en plastic zakjes om onze voeten. En trotseerden de barre New Yorkse kou met een grote glimlach op ons gezicht.

Want of het nou lag aan de schoonheid van de besneeuwde wereldstad.

Of aan het gezelschap van onze Schotse vriend Ruaridh, die we hier weer mochten ontmoeten.

Of misschien lag het wel aan het idee dat dit de laatste dagen waren voor ons 'echte leven' in Nederland weer zou beginnen. Of aan alles tegelijk. Hoe het ook zij: we vonden het allemaal even fantastisch. Van ons fijne Airbnbtje in Brooklyn, waar we bij vriendelijke kunstenaars logeerden (en voor het eerst weer de goddelijke smaak van geroosterd bruin brood met echt goede pindakaas proefden) tot de wandelingen door de New Yorkse straten.

Van de wolkenkrabbers

Tot de Brooklyn Bridge.

Van de 'marble brownie' van Grey Dog Café

Tot de befaamde noodles van Momofuku

Van jazz luisteren in The Village en Matilda op Broadway

Tot squirrels vangen in besneeuwd Central Park

Het had van ons allemaal nog wel dagen mogen duren.

Maar misschien is dat de magie van 'weten dat iets bijna afgelopen is: het maakt dat je de laatste momenten extra intens wil beleven. Dat je elke seconde, elke ervaring in je op wilt nemen, vast wilt houden en voor altijd in je geheugen op wilt slaan. Van dit moment op die ferry in New York tot de nacht van het lamsbeen in Beijing. Het kampvuur bij de rivier in Mongolië. De tipi's. De rendieren. De ijsjes van zure paardenmelk. De weeïge geur van zuivel en vlees . De zandduinen van de Gobi-woestijn. De oplichters in Yangon. Ontbijten met Mohinga. De beenroeiers van Inle Lake. De zonsopgang in Bagan. De Dengue van Dop. Al die panfluitjes. Al die avocado's. Al die kleffe zoete broodjes. De eindeloze busritten. De wandeltocht naar Machu Picchu. De Megaburgers in Bogotá. De koffie in Salento. De nachten, de lange nachten in Cali. Al die vreemden, al die vrienden. De rum en de salsa. De betovering van Punta Gallinas.

Al die beelden. Al die geuren. Al die geluiden. We willen ze niet loslaten, zijn bang om ze kwijt te raken. Maar hoe harder je je best doet, hoe meer je tot het besef komt dat iets 'extra beleven' en 'extra onthouden' niet bestaat. Het enige wat we kunnen doen, is de ervaring nemen zoals die was. Dankbaar zijn voor alles wat we samen hebben mogen beleven. Beseffen dat de ervaring van reizen nog waardevoller is als je een thuis hebt om naar terug te keren.

Af en toe samen stilstaan. Terugdenken. En erop vertrouwen dat je de dingen die je werkelijk geraakt hebben met je meedraagt.

Voor altijd.

Bedankt dat jullie met ons mee hebben gereisd!

 
 
 

Comentarios


© 2023 by NOMAD ON THE ROAD. Proudly created with Wix.com

bottom of page